Eén van de basisprincipes van auditing is de onafhankelijkheid van de auditor. Paragraaf 8.6.5 b) van ISO/IEC 17020:2012 vereist dan ook, dat de interne auditor niet zijn eigen werk audit. Dit leidt vaak tot misverstanden. Immers, wat wordt precies onder ‘het eigen werk’ verstaan? Is dat letterlijk alleen het werk dat de interne auditor in zijn dagelijkse functie binnen de inspectie-organisatie zelf heeft uitgevoerd, of wordt hier bedoeld dat de interne auditor niet de werkzaamheden van collega’s met dezelfde functie mag auditeren? Hoe voorkom je een ‘Wij van WC-eend…’ situatie?
ILAC P15:06/2014 geeft geen nadere toelichting over de wijze waarop paragraaf 8.6.5 van ISO/IEC 17020:2012 moet worden geïnterpreteerd. De richtlijnen voor auditing in ISO 19011 maken echter duidelijk, dat een interne auditor niet zijn eigen ‘activiteiten’ mag auditen. Dat betekent dus, dat niet alleen het zelf uitgevoerde werk moet worden uitgesloten, maar ook het werk van collega’s met dezelfde functie binnen de organisatie. Een interne auditor mag dus niet de werkzaamheden van een collega met dezelfde functie binnen het bedrijf auditeren.
Het uitgangspunt bij interne audits moet zijn, dat de interne auditor objectief te werk kan gaan, vrij is van mogelijke vooroordelen en zijn bevindingen uitsluitend baseert op het geleverde bewijs. Indien het binnen een inspectie-organisatie niet mogelijk is om een competente medewerker te vinden die onafhankelijk is van de te auditen functies, is het een optie om een interne auditor van buiten het bedrijf in te huren. Neem voor de mogelijkheden contact met ons op!